Interview met Neda den Hild
In het cultuur- en erfgoedpact werken acht gemeenten uit Rivierenland samen aan de versterking van kunst en cultuur in de regio. Voor het nieuwste project STROOM houden we ons in Tricht bezig met de vraag ‘wat blijft?’. Op dinsdag 10 september om 20.00 is er in het Dorpshuis een avond met inwoners om te praten over de vraag wat we willen doorgeven aan volgende generaties. In het najaar komt er een wandelroute door het dorp en een theatervoorstelling in de kerk. In de Dorpskrant komen verschillende inwoners van Tricht aan het woord die antwoord geven op vragen als ‘wat is belangrijk voor jou?’ en ‘wat wil je doorgeven aan de volgende generaties?’
Neda den Hild-IJzerman woont al haar hele leven in Tricht. Ze is de dochter van IJzerman van de Centra, een van de supermarkten die Tricht ooit rijk was, naast drie bakkers, drie melkboeren en drie slagers. Tot haar negende had haar vader zijn winkel aan de Lingedijk. ‘Het was keihard werken’, vertelt ze. ‘Mijn moeder stond de hele dag in de winkel, mijn vader ging zes dagen in de week met de wagen langs Beusichem, Zoelmond, Buurmalsen en Tricht. Als het mooi weer was gingen we op zondag fietsen maar als dat niet kon besteedde hij die dag aan de administratie. Hij was 24/7 met de zaak bezig, zo ging dat in die tijd. ’s Avonds kwamen de mensen nog wel eens achterom om iets te kopen wat ze vergeten waren. Dan stuurde hij ze natuurlijk niet weg.’
Ze had een fijne jeugd, eindeloos spelen met vriendinnetjes, en op zondag na kerktijd zaten ze auto’s te kijken waarvan ze de nummerborden opschreven. ‘Als een van de weinigen in mijn klas ging ik in de zomer op vakantie, dat had mijn vader echt nodig, naar Ede of Harderwijk of Putten. Dan haalde mijn vader alle stellingen uit de wagen waarmee hij op zaterdag ging venten en dan laadden we die vol met zo’n beetje het halve huishouden, tot aan de keukenstoelen toe.’
Toen ze negen was, moest haar vader stoppen met de winkel. Dat was voor hem een zwaar besluit maar het ging niet meer, de concurrentie van de grotere supermarkten werd te groot. Hij was niet de enige. Langzamerhand verdwenen alle winkels uit het dorp. Neda is tot het allerlaatst bij de dorpswinkels haar boodschappen blijven doen. ‘Natuurlijk waren die niet de goedkoopste en ze verkochten ook lang niet zo veel als de grote zaken maar ik vind dat je trouw moet zijn als je iets moois wilt behouden.’ Als ze had gekund, had ze de laatste supermarkt van het dorp, de Attent, wel willen overnemen – zo’n grote sociale functie heeft een winkel.
Zij heeft voor de zorg gekozen en daarin op veel verschillende plekken gewerkt: in een bejaardencentrum, de gezinsverzorging, een tussendoortje op een vormingsschool als kookdocente en administratief medewerker, en in een particuliere zorginstelling. Ze werkte langere tijd als begeleider en chauffeur van kinderen die ze naar een speciale school in Druten bracht. ‘In de zorg is veel veranderd, heb ik gemerkt. Alles moet op de klok, je hebt geen tijd meer voor koffie of een praatje.’
Ook in de maatschappij heeft ze dingen zien veranderen sinds haar jeugd in de jaren vijftig en zestig: ‘De wereld is harder geworden. In een supermarkt sluiten ze om klokslag zes uur de deur, dan helpen ze je niet meer als je iets vergeten bent. Als ik vroeger voor mijn moeder een bloemkool moest kopen bij de groenteboer en het meisje riep naar achter ‘Wat kost die?’, riep de vrouw van de groenteboer terug ‘Voor wie is het?’ Ook dat is veranderd. Er is minder persoonlijke aandacht, minder flexibiliteit.’
‘Wat gelukkig niet veranderd is, is het saamhorigheidsgevoel in het dorp. Vroeger stopten onze buren mijn broer en mij in bed als mijn ouders op zaterdagavond met de wagen het Trichtse veld deden en moest ik van mijn moeder een pannetje soep brengen naar een zieke buurvrouw, nu kijk ik elke dag even bij mijn buurvrouw om het hoekje en zorg voor haar vuilnis en haar post, en ik ben echt niet de enige die dat doet. Kijk maar naar het dorpshuis, de verenigingen en de kerk. Ook daar geven allerlei mensen iets aan de gemeenschap zonder dat ze iets terug verwachten. Ik vind het alleen zo jammer dat er steeds minder mensen in de kerk komen. Daar moeten we toch iets op bedenken.’